Beleid
Het beleid voor weerstandsvermogen en risicobeheersing is wettelijk verankerd in het Besluit Begroten en Verantwoorden en in het eigen beleid van de provincie in de vorm van de Financiële verordening:
- Wettelijk kader, artikel 11 van Besluit Begroten en Verantwoorden ;
- Financiële verordening provincie Zuid-Holland 2021
In de financiële verordening is vastgelegd dat er een systeem van risicomanagement moet zijn dat leidt tot een integraal en transparant inzicht in risico’s dat het proces van sturing, beheersing, besluitvorming en verantwoording ondersteunt. Risicomanagement draagt hiermee bij aan het realiseren van de provinciale doelen en ambities.
In de jaarrekening en begroting wordt in de paragraaf ‘Weerstandsvermogen en risicobeheersing’ een integraal overzicht gegeven van de (financiële) risico’s die de provincie loopt. Hierbij wordt getoetst of de provincie voldoende middelen heeft om deze risico’s op te vangen middels het weerstandsvermogen. De norm voor het weerstandsvermogen (de beschikbare middelen gedeeld door de financiële risico’s) is ‘minimaal 2’ (begrotingsjaar 2022). De norm voor begrotingsjaar 2023 is gewijzigd in ‘minimaal 1’.
Hebben we bereikt wat we wilden bereiken in 2022?
Risicomanagement is een integraal onderdeel van de aansturing van al onze opdrachten in de provincie. Tegelijkertijd is het risicomanagement continu in ontwikkeling. In 2022 is in de eerste plaats ingezet op de doorontwikkeling en implementatie van het systeem van risicomanagement ter afdekking van risico’s. Op het niveau van de investeringsprojecten Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur (PZI) vindt de implementatie plaats van de aangepaste systematiek voor risicoreserveringen. Daarnaast is de financiële verordening aangepast (met ingangsdatum 1 januari 2023):
- De norm voor het weerstandsvermogen is aangepast van >2 naar >1, omdat deze norm voldoende wordt geacht voor het afdekken van de risico’s en zo geen middelen onnodig worden beklemd.
- Er wordt (bij de voorjaarsnota 2023) een bufferreserve weerstandscapaciteit ingesteld ter afdekking van de incidentele risico’s. De overige bufferreserves worden opgeheven. Door een aparte bufferreserve weerstandscapaciteit in te stellen vinden mutaties expliciet en transparant plaats.
In de tweede plaats is de verbreding van het risicomanagement naar complexe opdrachten in de organisatie voortgezet. Een concernbrede systematiek voor het bepalen van risicovolle opdrachten is in ontwikkeling. En naast het risicomanagement bij infrastructurele projecten is extra capaciteit ingezet op risicovolle opdrachten, zoals het warmtedossier, OV-concessies, opgave Natuur, assetmanagement en de interne organisatieontwikkeling.
In de derde plaats is ingezet op het vergroten van risicobewustzijn in de organisatie: per ambitie zijn gesprekken gevoerd over de risicovolle opdrachten en toepassing van risicomanagement, met de ambtelijke opdrachtgevers zijn twee themasessies georganiseerd over risicoleiderschap, en bij Dienst Beheer Infrastructuur (DBI) loopt een traject om de risicovolwassenheid te vergroten. Tot slot is de eerste frauderisicoanalyse (over 2021) uitgevoerd.